In het voorjaar trekt de fint vanaf zee de rivieren op om te paaien. Hij gaat niet ver een rivier op, soms paait hij zelfs al in het estuarium. Meestal trekt hij echter iets stroomopwaarts naar een plek waar de getijdenwerking ontbreekt. Omdat ook elften – die normaal gesproken veel verder stroomopwaarts paaien – hier blijven steken, ontstaan er kruisingen tussen de beide soorten.
De fint paait in langzaam stromende delen van de rivier. De eitjes komen snel uit en de larven laten zich geduldig stroomafwaarts voeren. In de zomer arriveren ze in het estuarium waar ze opgroeien. In het najaar, en soms zelf een jaar later, zwemmen ze naar zee. Na drie tot vijf jaar keren de eerste finten, in grote scholen, weer terug naar de rivieren om zich voort te planten. Zo is de cirkel weer rond.
De fint heeft, net als de elft, een langgerekt zijdelings afgeplat lichaam en een vrij grote kop met een diepe mondspleet die tot de achterrand van het oog reikt. Hij heeft doorgaans één tot acht stippen op zijn flank, beginnend vanaf de kop. Deze stippen zijn echter niet altijd zichtbaar. Je kunt de fint dan ook moeilijk onderscheiden van de elft. De fint is wel iets kleiner dan de elft: maximaal 60 centimeter tegen maximaal 80 centimeter.